De Thuiszittersklas is een meeslepend boek over de systeemfranjes en menselijke marges van het middelbaar onderwijs. Ik heb het gelezen met een mengeling van bewondering, ongeloof, schaamte en jaloezie. En vooral ook verbazing over die wonderlijke wereld van de thuiszitters en de mensen die zich voor hen inspannen, zoals hun strijdlustige, wanhopige of apathische ouders en een handjevol moedige professionals.

Oninpasbaar

Thuiszitters zijn ‘kinderen die de wil, of het lef, om te leren helemaal zijn verloren of misschien wel nooit gekend hebben’. Er zijn in Nederland ongeveer 12.000 van die kinderen tussen de 12 en de 20 jaar (oftewel 1% van de middelbare schoolleerlingen). Het systeem weet niet wat het met die buitenbeentjes aan moet, een algeheel gevoel van onmacht lijkt postgevat te hebben onder docenten, schooldirecteuren, inspecteurs en beleidsmakers. Deze leerlingen zijn eenvoudigweg niet inpasbaar in het systeem en er is voor hen dus geen oplossing. Maar ergens in het oosten van Nederland, op een klein schooltje niet ver van de grens, loopt al vijf jaar een experiment met één klasje met vijftien van die onmogelijke gevallen. In dit boek vertelt Martin Schravesande, een van hun leraren, hoe dat experiment verloopt. Of niet verloopt.

Onderwijs is contactsport waarin slechts enkelen excelleren. De meesten schieten tekort…

Scherpe observaties

Moeilijk te zeggen waardoor ik allemaal getroffen ben bij het lezen van dit boek: door alles eigenlijk. Allereerst door de enorme diversiteit aan achtergronden van de jongeren op die ene school, ‘met down, autisme, ADHD, Gilles de la Tourette, spasmen, verstandelijke beperkingen, onbeteugelde agressie en ook een paar misschien best wel intelligente kinderen die hier om onduidelijke redenen verzeild zijn geraakt’. De thuiszittersklas is dus maar één van de klassen met een ingewikkelde casuïstiek. Ook werd ik geraakt door de scherpe observaties van de onderwijspraktijk, de humorvolle beschrijvingen van gesprekken en het raadselachtige gedrag van leerlingen en de nuchtere uiteenzetting van de moeilijke omstandigheden waaronder leerkrachten moeten werken. En wat te zeggen van de verrassende en sprankelende voorvallen in dat vreemde, misschien bedrukkende maar o zo menselijke universum? En passant lees je over leerlingen die véél intelligenter blijken te zijn dan het systeem denkt, over een visionaire schooldirecteur die in de lerarenkamer nog maar een extra klaslokaaltje inricht en radeloze ouders die een vakantiehuisje in de buurt kopen, omdat het voor hun kind de laatste oplossing is.

Als docent ben je atijd bezig met het verwerken van indrukken…

Overprikkeling en hyperactiviteit

Wat na tien hoofdstukken het meest blijft hangen, is de intense stroom van afwegingen, emoties en plaatsbepalingen van de leerkracht die op zo’n uitdagende school werkt. Van ‘elke dag ben ik bang dat ik tekortschiet’ tot ‘niet alles wat hier gebeurt heeft met mij te maken, en veel beweegt zich buiten mijn controle’. Als je dit werk doet, ben je altijd bezig met indrukken verwerken, nadenken over wat wel en niet goed gaat, kleine overwinninkjes claimen, verklaringen zoeken voor mislukkingen, redderen rond wat verkeerd gaat of simpelweg te ver gaat. Tja, wat gaat te ver? In een context waarin er voor leerlingen en de samenleving als geheel nauwelijks grenzen te trekken zijn, zijn ook de grenzen voor een leraar of schooldirectie moeilijk aan te duiden. Heel duidelijk is dat deze onderwijssituatie nooit stabiel zal zijn. ‘Zo gewonnen, zo geronnen, dat is het motto… De kinderen waar ik mee werk, zijn ook zo weer vertrokken, in allerlei opzichten. Relaties die je opbouwt zijn zo weer weg, rust die je creëert staat direct weer op de tocht, en angst, onzekerheid, overprikkeling en hyperactiviteit ploppen steeds weer op als je ze dacht ingedrukt te hebben.’ Een herkenbare verzuchting voor iedereen die in het onderwijs werkt.

Een beetje aanklooien

Een intens portret, kortom, van wat je met understatement een weerbarstige onderwijspraktijk kunt noemen. Maar tegelijk een goed leesbaar boek, althans als je je weet te verhouden tot de heftigheid van de behandelde thema’s. Schravesande wisselt hoofdstukken met praktijktekeningen af met meer reflectieve hoofdstukken, die didactische en beleidsmatige thema’s aansnijden. Dat is een gelukkige keus, want zo kun je als lezer af en toe op adem komen. Het betekent eveneens, dat het boek over veel méér gaat dan over dat ene experiment met die ene klas – het behandelt vragen die voor elke onderwijspraktijk relevant zijn. Zoals: hoe raak je met leerlingen echt in gesprek en hoe werk je aan zoiets als intrinsieke motivatie? Waar ben je als leraar wel en niet voor opgeleid en wat doe je waar je kennis en ervaring tekortschieten? Wat kun je nog doen in ogenschijnlijk uitzichtloze situaties, wat is het geheim van geloven dat er altijd weer nieuwe mogelijkheden zijn? Een van de antwoorden: als je als leerkracht maar goed blijft kijken, out-of-the-box durft te denken en, niet in de laatste plaats, jezelf op het spel durft te zetten. Een ander antwoord: de kracht van de samenwerking zoeken. Daar gaat het in dit boek minder vaak over, het accent ligt eerder op het eenzame ploeteren van de bewogen en bevlogen docent en zijn omgang met de leerlingen. Een antwoord waar het tussen de regels vaak over gaat, is: compassie. ‘Maar hoezeer ik ook mijn belang en inbreng relativeer, elke dag voel ik dat ik aan het doen ben waarvoor ik op deze aarde ben neergezet: een beetje aanklooien en wat ik daarvan leer, inzetten voor een ander… Gelukkig heb ik de liefde. Dat is wat ik te bieden heb. Het voelt nu alsof dat het enige is wat ik te bieden heb. Liefde. De leerlingen doen maar wat en ik zorg dat ze in elk geval geen nieuwe wonden oplopen.’

In de marges

Dit is een boek dat je leest mijn je eigen onderwijservaringen en persoonlijke onderwijssituatie in je achterhoofd. In mijn geval: het hoger onderwijs. Die veel keuriger, veiliger, acceptabeler en beredeneerbaarder is dan de werkelijkheid waar dit boek over gaat. Maar die ook zijn kortsluiting, overprikkeling, onvermogen en overlevingsstrijd kent. Ook daar hebben we te maken met thuiszitters. Met studenten die om de een of andere reden niet meekunnen (en dat zijn grote percentages). Met een behoefte aan menselijkheid en compassie. Met onderwijs als ‘contactsport’ waarin enkelen excelleren en de meesten tekort schieten. Met een ‘systeem’ waarin geen tijd, geld en aandacht besteed kan worden aan degenen die toch al afgeschreven zijn: de buiten-de-boot-vallers, mislukkers en rebellen. Maar waar er ook altijd een paar moedige, creatieve en bewogen professionals opstaan die wél blijven nadenken over wat er nog kan, nog moet… die weten waar onderwijs zou kunnen verdergaan, niet waar het ophoudt. Het is eigenlijk altijd in de marges van het onderwijs dat de spannendste, de verschrikkelijkste en de prachtigste dingen gebeuren. De thuiszittersklas is daarvan een aangrijpend en virtuoos geschreven voorbeeld.

Martin Schravesande, De thuiszittersklas. Op zoek naar de wil om te leren. Uitgeverij Van Gennep, 2021. ISBN 9789461645463, 160 blz. Prijs €18,90

Deze boekbespreking verscheen ook op www.barmhartigheid.nl