De roman Kaas van Willem Elsschot

Het blijft een geweldig leuke Nederlandse roman. Met de verrassend kernachtige titel: Kaas. Alsof kaas alleen al literatuur kan zijn, kan worden, kan lijken. Een boek om te lezen of herlezen, Willem Elsschot moet op dat lijstje staan!

Voor mij was Elsschot een van de vele ontdekkingen in de tijd dat ik in Bologna werkte. Je leert je vaderlandse cultuur het best kennen als je lange tijd in het buitenland verblijft. Ik schreef een inleiding bij de Italiaanse vertaling, gemaakt door mijn goede vriend Giorgio Faggin, met de mooie titel Formaggio olandese. Van Nederlandse letterkunde wisten de meeste Italianen niets, maar de Hollandse kaas kenden ze uiteraard wel… Ik vond mijn Nederlandse tekst uit 1991 terug en wil die graag delen. De Italiaanse boekpresentatie was in juni 1992, ik herinner me nog goed dat we dat samen met Food Holland deden. Een bijzonder leuke avond over kaas in allerlei vormen…. Naar aanleiding van een geweldig boek in vertaling.

De bekende Hollandse kaasjes

Overal in Italië ziet men ze liggen, de bekende Hollandse kaasjes, rond en bol en met een boertje op klompen op het etiket. De betere zuivelhandelaar heeft zelfs meerdere soorten in voorraad, rood en geel, oud en jong, gekruid, met en zonder gaten, uit Gouda, Edam, Maasland of een Trappistenklooster. Van de Nederlandse literatuur is het daarentegen vaak moeilijk om ook maar een plakje te vinden, zelfs in de betere boekhandel. Het lijkt erop dat de Hollanders hun kazen beter weten te verkopen dan hun boeken.

Dat is wonderlijk, want de Nederlandse letterkunde heeft net als de kaasindustrie wel iets te bieden, zowel aan het grote publiek als aan de fijnproever: sappige, zachte, jonge, pittige, zoete en zoute varianten, verrukkelijke kost voor wie eenmaal de weg kent in de keuken en de kelder van de Lage Landen. Een winstgevende kaashandel kan eigenlijk niet bestaan zonder goede letterkunde. Want zijn geslaagde handelaars vaak ook niet gewiekste vertellers? En dient men niet dikwijls verhalen te vertellen om een alledaags product als kaas af te zetten? Een kaasboer weet zijn woordje meestal wel te staan, zelfs als hij niet slaagt in de handel. In deze redenering schuilt kort gezegd het literaire programma van de korte roman Kaas van Willem Elsschot.

Een succesvol zakenman

Het leven van de Antwerpse schrijver en ondernemer Alfons de Ridder (1882-1960) illustreert dat een scherpe schrijverspen ook in de zakenwereld goed van pas komt en dat diezelfde zakenwereld omgekeerd tot een uiterst boeiend thema van het literaire werk kan worden. Dat de zakenman in de wereld van de literatuur een pseudoniem voert, Willem Elsschot, verhult de achtergrond van zijn schrijverschap nauwelijks: al te sterk zijn de twee werelden met elkaar verbonden. In thematiek en stijl van het literaire werk bespeurt men een zekere ‘commerciële inslag’ en waarschijnlijk zal de schrijver in zijn literaire werk en zijn handelsoptreden dikwijls dezelfde taal hebben gebruikt.

Geboren in 1882 in een welvarend bakkersgezin krijgt De Ridder/Elsschot de kans om aan de Hogeschool politieke – en handelswetenschappen te studeren, waarna hij kiest voor de commercie. In 1906 gaat hij werken op kantoren in Parijs, Rotterdam en Brussel, om bij het begin van de Eerste Wereldoorlog in Antwerpen terug te keren. In Brussel heeft hij met enkele compagnons een advertentieblad opgericht, de Revue Continentale Illustrée, en ook na de oorlog gaat hij verder in de wereld van de commerciële uitgeverij en de reclame.

Zo organiseert Elsschot een feestprogramma rondom de Olympische Spelen in Antwerpen in 1920. Met het eigen reclamebureau dat hij in 1931 begint, weet hij een goede boterham te verdienen. Hij draagt bij aan evenementen rond de Wereldtentoonstelling in Brussel van 1935, verwerft een langdurig monopolie op stationreclame en begint met de serie van jaarlijkse almanakken voor de Bond der Kroostrijke Gezinnen.

Een universum van bedrog

In de tussentijd is hij ook begonnen met zijn literaire werk, enigszins in het verborgene, waarvoor hij onmiskenbare inspiratie put uit zijn commerciële werk. Reeds op de tweede bladzijde van zijn mooie debuutroman Villa des Roses (1913), over het armzalige leven in een schamel Parijs’ pensionnetje, krijgt de reclame zijn plaats in de vorm van een groots en misleidend uithangbord: VILLA DES ROSES / MAISON C.A. BRULOT / PENSION DE FAMILLE DE PREMIER ORDRE / TOUT LE CONFORT MODERNE GRAND PARC POUR ENFANTS / PRIX DIVERS ET A CONVENIR / DEJEUNERS ET DINERS AU CACHET / ENGLISH SPOKEN. In deze korte tekst is de thematiek van deze roman, die doet denken aan Père Goriot van Balzac, al samengevat. Het boek roept de onbenullige en geniepige burgerlijke sfeer op van het pensionaat waarin keurige heertjes en opgedirkte juffrouwen elkaar beloeren en ieder op eigen voordeel uit is, ten koste van de ander. Zo ook de pensionhoudster zelf die van rijke bejaarde vrouwen profiteert, maar op haar beurt meermalen bedrogen wordt. De taal speelt een belangrijke rol in dit universum van bedrog. Met veel ironie ontleedt de schrijver hoe men de eigen werkelijkheid eerst met loze retoriek opblaast om later met veel moeite de schijn op te moeten houden. De lezer krijgt niet alleen de moeizame bedrijfsvoering van het tweederangs-pension precies voorgerekend, ook de baten en lasten van de burgerlijke moraal worden fijntjes uitgeteld. Rozen bloeien er niet meer in het dorre huis met de kale tuin, behalve dan in het hart van een onschuldig dienstmeisje dat prompt in de steek gelaten wordt.

Wereld van de opgeklopte woorden

Elsschot geeft in zijn volgende grote roman Lijmen (1924) een zo mogelijk nog grotesker perspectief op de wereld van de opgeklopte woorden. De schuchtere bediende Frans Laarmans komt in dienst bij de onverschrokken en makkelijk babbelende directeur-eigenaar de heer Ch. A. Boorman van het Algemeen Wereldtijdschrift, een groot reclametijdschrift. Laarmans doet niet zonder gewetensnood mee aan de taalhandel: het verkopen van dure advertenties, het bewerken van telkens weer dezelfde reclameteksten en het afzetten van grote aantallen van het blad, op een wijze die soms meer van afpersing dan van gewone verkoop heeft. Elsschot belicht daarmee de harde werkelijkheid van de roaring twenties van een ongewone zijde, nu eens niet met het arme proletariaat, de worstelende boeren, de bekrompen middenstand of de decadente bovenlaag in het middelpunt van de belangstelling, maar vanuit het gezichtspunt van de koele en genadeloze ondernemer.

Cynisme of humor?

De humor is uiteindelijk sterker dan het cynisme. De belangrijkste winst wordt niet uitgekeerd in geld maar in taal. De dialogen met de klanten, de reclameteksten en de ingelaste commerciële brieven zijn ronduit fantastisch, ze getuigen van zo’n grote kennis van de commerciële techniek dat ze geen ogenblik onheus aandoen. Niet voor niets wordt het boek aan veel Nederlandse handelsopleidingen als lesmateriaal gehanteerd. En het was nog vernieuwend ook:  de literatuurliefhebber van toen moest erkennen dat literatuur niet alleen bestond uit de lange volzinnen, eindeloos genuanceerde beschrijvingen en ingewikkelde psychologiserende tekeningen van de naturalistische roman, maar ook uit de korte en rake formuleringen van deze copy-writer. Vanwege zijn beknopte en glasheldere stijl behoort Elsschot tot de meest geciteerde schrijvers van de Nederlanden: bijna iedere zin kan als klein citaat dienst doen.

Toch heeft Lijmen niet onmiddellijk succes gehad, het boek was misschien wel té onherkenbaar voor de lezer van toen. Elsschot heeft zich daarna tien jaar van het schrijven afgekeerd en uitsluitend zaken gedaan: zo makkelijk waren beide werelden kennelijk ook weer niet te combineren. Na wat over het algemeen wordt gezien als een impasse, schrijft hij Kaas. In een brief van 16 februari 1933 aan de Nederlandse schrijver Jan Greshoff vertelt Elsschot daarover: “Ik heb een nieuw boek geschreven en wel in den recordtijd van veertien dagen. Ik had het de laatste jaren een paar maal geprobeerd, maar tevergeefs. En ditmaal heb ik mezelf “in toom moeten houden”. Dit boek is aan U te danken. Want toen U, bij Delen, Lijmen hebt opengeslagen, hoorde ik U zeggen “1923 – dat is tien jaar”. En dat heeft mij diep gegriefd en goed gedaan”.

Het bigotte burgerbestaan

Kaas luidt een tweede periode in het werk van Elsschot in, waarin de toon milder en de thematiek meer bespiegelend is. Er zitten meer autobiografische elementen in het verhaal, zoals verwijzingen naar Elsschots eigen gezinsleven. Maar het bigotte burgerbestaan en het harde zakenleven blijven ook in Kaas de belangrijkste thema’s. We zien dezelfde Frans Laarmans terug als hoofdpersoon: nu is hij een onzekere kaashandelaar. Ook de sterke Boorman komt in een flits voorbij, als de trotse eigenaar van een consultancybureau. Traditie wil dat Elsschot met dit boek zijn weerzin tegen zijn vak heeft uitgesproken: “Het is, meer nog dan de andere boeken, een brok uit mijn leven, de uitdrukking van mijn walg tegenover publiciteit en handel. Omdat publiciteit een te abstract onderwerp was om over te schrijven, heb ik kaas genomen. Het heeft vorm, kleur, het ruikt en het stinkt soms. Ik had ook vis kunnen nemen”. Het is echter evenmin uitgesloten, dat het verhaal van de tobbende handelaar een metafoor is voor het leven van de weinig succesvolle schrijver: Elsschot had immers dozen met eigen boekjes in een bovenkamertje staan en raakte ze nauwelijks kwijt. Sommige romanpersonen vertonen sterke overeenkomst met Hollandse en Vlaamse schrijvers van rondom het tijdschrift Forum. De weerzin waarmee de Hollandse kaasdirecteur en de collega kaashandelaars in België worden getekend, lijkt een weerspiegeling van Elsschots gemengde gevoelens tegenover de literaire wereld die zich zo weinig aan hem gelegen liet.

Vorm of vent?

Elsschot is lange tijd een betrekkelijke buitenstaander geweest in de Nederlandse literaire wereld. Hij kende een korte tijd succes met Kaas, maar pas in de laatste jaren voor zijn dood kwam de echte doorbraak. Voor het verstaan van zijn werk is het dan ook nauwelijks nodig om het literaire klimaat rondom de schrijver te schetsen: het heeft hem namelijk weinig beïnvloed. Met één uitzondering. Elsschot voelde zich aangetrokken tot het tijdschrift Forum (1932-1935), dat Nederlandse en Vlaamse redactieleden had. In de tegenstelling vorm en vent drukte het zijn aversie uit jegens een te ver doorgevoerd schoonheidsbeginsel in de literatuur, maar ook zijn verwondering over het ontbreken van sterke schrijverspersoonlijkheden. Het blad is uiteindelijk te gronde gegaan aan ruzies binnen de redactie, de politieke standpunten van antifascisme en communisme werden niet door alle redactieleden gedeeld en het antiklerikalisme werd naar de smaak van sommigen te scherp geformuleerd. Maar Forum heeft veel essays, kritieken en bespiegelend proza opgeleverd en de belangrijkste schrijvers van de jaren ’30 tijdelijk weten te binden, zoals de Nederlanders Menno ter Braak, Eddy du Perron, Jan Greshoff en Simon Vestdijk en de Vlamingen Maurice Roelants, Marnix Gijsen en tijdelijk dus ook Willem Elsschot. Elsschot publiceerde in Forum twee boeken: eerst Kaas en een jaar later ook de novelle Tsjip over het huwelijk van zijn dochter en de ontvoering van zijn kleinzoon. Een weinig eerbiedige passage over het kerkelijke huwelijk in deze novelle kostte de vrijdenker Elsschot in het katholieke Vlaanderen tal van vrienden. Maar ook de Forumvrienden stelden hem teleur en leken zijn literaire streven maar gedeeltelijk te herkennen. Ze waren meer in kunst en politiek geïnteresseerd dan in kaas en tsjips.

Willem Elsschot is welbeschouwd een eenling gebleven in de Nederlandse literaire wereld, maar dat verhinderde hem niet om uit te groeien tot een van de grootste vertellers ervan. De kracht van zijn literair programma schuilt onder meer in de sterke homogeniteit van zijn oeuvre. Zoals men Kafka niet los kan zien van zijn ambtelijke schrijverij voor de wereld van de verzekeringen, en er gedeeltelijk uit kan verklaren, zo dient men achter Elsschot voortdurend de reclameschrijver te zoeken, die zich alleen al om deze achtergrond van zijn collega-schrijvers onderscheidde.

Existentieel uitgediept

In de rest van Elsschots oeuvre – korte verhalen en novellen, waarvan ik er nog twee zal noemen – zien we de zelfde motieven terugkeren. Het werk blijft draaien rond een nauwlettende observatie van de bedrieglijke burgerlijke moraal, een kunstig taalspel in de wereld van de commercie en een gevoelige tekening van familiesituaties. Maar zo mogelijk worden de thema’s nog verder existentieel uitgediept, in elk geval grimmiger en misschien ook wel iets sentimenteler. Een ontgoocheling (1921) beschrijft de harde strijd tussen een sigarenhandelaar en een kolenhandelaar om de macht in het dorp. Als de sigarenhandelaar, die nauwelijks reclame maakt, zijn voorzitterschap van de kaartclub kwijtraakt, is zijn neergang niet meer te stuiten. Het in de oorlogsjaren geschreven Dwaallicht (1946) verhaalt de zoektocht van drie Indische matrozen en een verveelde burgerman naar een vrouw die niet te vinden blijkt. Ze dwalen door Antwerpen, kloppen vergeefs aan tal van deuren en zien veel donkere kroegen van het havenkwartier van binnen. De burgerman keert uiteindelijk terug naar zijn trouwe gezin om er bij de haard de krant te lezen: ‘want als ik niet lees, werkt mijn zwijgen verkillend op mijn huisgenoten.’

Inleiding bij Kaas, verschenen bij de Italiaanse en Servische vertaling van deze roman:

Charles van Leeuwen, ‘Introduzione’ in: Willem Elsschot, Formaggio olandese, traduzione di Giorgio Faggin (Iperborea, Milano 1992) pp. 7-14

Eveneens vertaald in het servo-croatisch: Sarl van Leuven, ‘Pogovar’ in: Vilem Elshot, Sir urednici Jelica Novakovic-Lopushina & Ivana Scepanovic (LutErazmo, Beograd 1995) pp. 80-82