Het heeft lang geduurd voordat ik de veelkleurigheid van het kloosterleven zag. Bij kloosterbezoeken viel me aanvankelijk vooral op, hoe eenkleurig en eenduidig het leven altijd vormgegeven was. De dagen ontrolden zich op eenzelfde, precies gereguleerde wijze, de gebouwen straalden een sobere strengheid uit en de broeders en zusters liepen allen in dezelfde tinten pijen rond. Alles leek in een klooster strak geregeld te zijn en dat gold zeker voor het gebruik van kleuren en de toegelaten variatie in vormen.

Waarom droegen broeders en zusters in het ene klooster geheel zwarte pijen en in het andere witte, zwart-witte, grijze of misschien bruine pijen? Waarom allemaal gelijk en waarom zo strak en uniform? Was er een bepaling in een van de oude kloosterregels die een leven in grauwe tinten gebood, was er misschien een verbod op kleur? Of was die zo sobere en saaie vormgeving gewoon een negentiende-eeuwse erfenis, een overblijfsel uit een eeuw die het kloosterleven in meer dan één opzicht nog bepaalde en misschien wel belastte?

kleurenschuwheid

Ik begon de dingen te waarderen die een klooster wél kleurig opvrolijkten: een gebrandschilderd raam in de kapel, een kunstwerk aan de wand of gewoon een vaasje bloemen in de kloostergang. En ik vatte sympathie op voor de broeders en zusters die door hun manier van leven kleur aan het klooster gaven, door met hun hartelijke persoonlijkheid de rigide vormen te doorbreken, zich niet al te veel aan te trekken van het vaak verkeerd begrepen motto gelijke monniken gelijke kappen en hun geschoren of gesluierde kop onbevangen boven het monastieke maaiveld uit te steken. Met een kleurige speld in het haar, een contrastrijke bril op de neus of gewoon een bonte zakdoek die af en toe vanonder een pij vandaan kwam wapperen.

waarom zien ze toch het liefst alles monos, dat wil zeggen monotoon en monochroom?

Ik besefte wel dat natuurlijk élke broeder en élke zuster op een eigen manier kleur geeft aan het gemeenschapsleven. Die persoonlijke kleuren zijn vaak subtiel en niet zo sterk aangezet, ze worden getemperd door kloosterlijke matigheid en voorzichtigheid. Maar voor wie goed kijkt, zijn ze er, onmiskenbaar: ze verlenen de communiteiten hun fijne schakeringen en zachte licht- en schaduwspel. Ik was gevoelig voor de genuanceerde kleureninbreng van de stille broeders en zusters, maar tegelijkertijd stoorde ik me aan wat me een misplaatste, algehele kleurenschuwheid leek. Kloosterbroeders en –zusters zijn bepaald niet kleurenblind, maar waarom zien ze dan toch het liefst alles monos, dat wil zeggen monotoon en monochroom; waarom dekken ze kleurverschillen graag toe en mijden ze felle toonaarden?

Die eenheid in kleuren, vormen en stijlen staat natuurlijk voor iets anders, het is een manier om te laten zien dat monniken monos leven: uit één stuk en voor één zaak, vanuit één regel en met één gezamenlijk ideaal, vanuit één traditie en onder het gezag van één overste. Maar het monos ligt er vaak te dik bovenop en wordt krampachtig, het wordt een monos dat de wereld klein maakt en het klooster verengt tot een eentonig claustrum.

Oog in oog met de veelkleurigheid

Het was vanuit nieuwsgierigheid, maar ook vanuit een zekere rebellie dat ik begon aan de portrettenserie Oog in Oog voor De Kovel. En in elk geval was het vanuit een verlangen naar kleur. Ik wilde in de serie graag de veelkleurigheid en veelvormigheid van de kloostertraditie in beeld brengen – of beter gezegd: van de vele kloostertradities! Want onze kloosters hebben nu eenmaal een complexe en veelkleurige geschiedenis, ze zijn gestoeld op meerdere tradities en onder elke leefregel gaan weer andere regels schuil… Laat ik al die kleuren dan ook maar eens ontdekken, laat ik proberen om ze in een glanzend monastiek mozaïek tot hun recht te laten komen – dacht ik. Tegenover het nog altijd dominante zwart-witplaatje van de negentiende eeuw, het eenvormige beeld waarmee ik was opgegroeid van één hechte monastieke traditie in keurige families onderverdeeld, wilde ik verkennen hoe groot de variatie in monastieke levensstijlen kon zijn en hoe uiteenlopend de kloosterlijke levenswijzen van tal van broeders en zusters.

Even oog in oog staan met een kloostergeest die iets te zeggen heeft, een mens die het kloosterverlangen op eigen, authentieke en soms verrassend andere wijze heeft uitgedragen

pioniers van anders leven

De redactie van De Kovel moedigde me aan om voor elk nummer weer een heel ander onderwerp te kiezen: er mocht vooral geen systematiek in de serie komen (de enige voorwaarde was dat de hoofdpersonen niet meer leefden). Zo verschenen zusters en broeders uit verschillende eeuwen op het toneel: pioniers van de begintijden en pioniers van de moderne tijd, representanten van de westerse kloosterwereld maar ook monniken uit het oosten of verre westen, mannen en vrouwen, kluizenaars en wereldgeesten, beroemdheden en volslagen onbekenden. Was er een leidend principe? Me onttrekken aan de heersende kloostercanon, die ik nog altijd als erg westers, eurocentrisch, masculien en osb ervoer. Was er een terugkerend patroon? Even oog in oog staan met een kloostergeest die iets te zeggen heeft, een mens die het kloosterverlangen op eigen, authentieke en soms verrassend andere wijze had uitgedragen. Ook dat had enige eenzijdigheid tot gevolg, want zo kwamen meer stichters dan volgers in beeld, meer rusteloze zoekers dan stabiele uitdragers, meer kunstenaars dan handwerklieden of stille bidders. Het waren allemaal ‘pioniers van anders leven’, zoals Enzo Bianchi monniken en monialen wel eens heeft genoemd.

Abbas et regula

Terugkijkend op de serie die bijna tien jaargangen vulde (en die in het archief kloosterportretten van deze website is opgenomen) valt op dat de Oog-in-Oog-communiteit in twee richtingen uitwaaiert. Ze heeft veel vertegenwoordigers van de laatste eeuw, die als geen andere een veelkleurige eeuw van monastiek zoeken en pionieren was. Maar ze bestaat ook uit veel vaders en moeders uit de begintijden en laat daarmee zien dat het kloosterleven welbeschouwd ontzaglijk veel stichters en ontdekkers heeft. Het oude kloostermotto abbas et regula, dat je monnik kunt worden door één vader (of moeder) en één regel te volgen, is misschien toch wat misleidend in zijn eenvoud. Want al in de oudste tijden groeiden veel kloosterlingen op met een symfonie van regels, zoals Enzo Bianchi het uitdrukt, die elkaar verdiepten, aanvulden en niet zelden tegenspraken; die in hun onderlinge dialectiek de monastieke levensruimte aangaven; en die werden belichaamd door hele cohorten van vaders en moeders die voor de praktische invulling van het kloosterleven model stonden. Waarom zou het vandaag anders zijn?

blijvende doorwerking van vernieuwing

Als ik op die vele intense Oog-in-Oog-ontmoetingen terugkijk, dan besef ik hoeveel ze voor mij persoonlijk hebben betekend: veel ontdekkingen werken nog in me door. Nog steeds krijg ik een warm gevoel van de ontmoeting met de hartelijke, levendige en fantasievolle Prosper Guéranger die erin slaagde om een dierbare, bijna geheel vergane wereld opnieuw tot leven te wekken. Nog steeds bewonder ik de principiële opstelling van de zo zachtmoedige Henry Newman die monnik wilde worden zonder de gelofte van gehoorzaamheid af te leggen – en daar een vorm voor vond. Nog steeds erken ik hoe fundamenteel vernieuwend de beweging van Thomas Merton was om het monastieke leven middenin de wereld te situeren – en met die wereld in contact te blijven staan. Nog steeds draag ik de verwondering in me over het zo vruchtbare apostolaat dat in de gemeenschappen van Grandchamp en Taizé uitgroeide – eigenlijk nog altijd een onbegrepen wonder. Blijvende doorwerking heeft voor mij ook de ontdekking gehad van de oecumenische horizon die Giuseppe Dossetti in zijn gemeenschappen inbracht, door het koorgebed naast de volkstaal ook in het Latijn, Grieks, Hebreeuws en Arabisch te laten bidden.

monastieke menselijkheid

Veel hoofdpersonen van de rubriek bleken moeilijke karakters te hebben: de persoonlijke kennismaking was daardoor niet altijd ontspannen. Elke ontmoeting had wel iets schokkends, maar het was soms ook wel goed om even een flinke por tussen de ribben te krijgen. Wat te zeggen van de scherpe humor waarmee Brother Choleric de kleinheden van het kloosterleven afschilderde – zonder het zelf te kunnen vernieuwen? Of van de trots waarmee Maria Boulding me haar kleine kluizenaarshuisje in een afgelegen Engelse vallei liet zien, waar ze liever verbleef dan in het grote moederklooster? Of van de fijngevoelige eenvoud waarmee Ade Bethune me in haar kunstenaarsatelier rondleidde, waar je zowel de fine fleur van New York als de allerarmsten kon tegenkomen? Een eerlijk doorleefd monastiek leven is vaak schokkend en grensverleggend. Het kan uitmonden in een prachtige, verdiepte menselijkheid, die recht doet aan de mens die zich in de monnik verschuilt en eveneens – zoals Raymond Panikkar zegt – aan de monnik die in elke mens leeft.

brede monastieke horizon

Ik liet me meenemen door al die vaders en moeders en stond oog in oog met de plaatsen waar zij leefden. Veel van die plaatsen maakten een onuitwisbare indruk op mij: het uitgestrekte woestijnlandschap die de oudste vaders en moeders tot bloei wisten te brengen, het indrukwekkende bergland waar Benedictus zich had teruggetrokken, de ruige woestenij waar Columbanus zich het liefst ophield en de spectaculaire bocht in de Rijn waar Hildegard van Bingen over uitzag, om er enkele te noemen. Ik luisterde naar hun verhalen – en nam die stilletjes in me op, in de hoop dat ik het wezenlijke ervan kon vasthouden en misschien wel doorgeven.

Ik ben ervan overtuigd dat de kloosters van vandaag gebaat zijn bij het cultiveren van een brede monastieke horizon

Ik ben ervan overtuigd dat de kloosters van vandaag gebaat zijn bij het cultiveren van een brede monastieke horizon. In een tijd waarin wordt gezocht naar nieuwe vormen en eigentijdse invullingen van kloosterleven, naar nieuwe en beproefde wijzen van monastiek wonen en werken, naar nieuwe antwoorden op oude, al te vertrouwde vragen van instabiliteit en kwetsbaarheid, is het aanbrengen van zulk een brede horizon wezenlijk. Zijn voor de pionierende jongeren en de zoekende midlife-monniken van vandaag de mogelijkheden en vormen van het monastieke leven voldoende in beeld? Laten de kloosters zelf genoeg kleur en variatie toe? En doen ze voldoende recht aan de kleuren die gasten, oblaten en andere kloostervrienden inbrengen – kleuren die ook bij het kloosterlandschap horen en vaak even gemakkelijk worden overzien als de kleuren die in het klooster zelf opbloeien? Ik weet het niet. Maar als ik dit schrijf zie ik de ­regenboogvlag uit de ramen van een Italiaans klooster wapperen: een bemoedigend teken, want evengoed uitdrukking van het moderne verlangen naar kleur als van het oude benedictijnse motto van vrede.

 

Bij het afsluiten van de rubriek Oog in Oog in De Kovel, 2008-2017.