De afgelopen periode heeft een oude, bijna vergeten kwetsbaarheid van kloosters pijnlijk blootgelegd. Kloosters blijken bijzonder vatbaar te zijn voor een pandemie. In veel gemeenschappen heeft covid-19 toegeslagen, vaak met ernstige gevolgen.

Het klinkt paradoxaal, maar voor kloostergemeenschappen was het moeilijker dan voor andere maatschappelijke organisaties om zich streng af te sluiten. Ze reageerden trager en pasten de lockdown minder radicaal toe. De lange lijst van algemene maatschappelijke maatregelen die tijdens de eerste en tweede golf werd afgewerkt, een lijst die vandaag de dag bijna onwaarschijnlijk voorkomt, vond in religieuze kring maar gedeeltelijk navolging. Scholen en kantoren sloten de deuren en ontdekten het nieuwe ritme van online-onderwijs en thuiswerken. Winkels ondergingen grote beperkingen, verlegden of verloren hun nering. Restaurants en cafés gingen lange tijd dicht. Voor sport, cultuur en gezelligheid was geen ruimte meer, behalve bij mensen thuis en in de tuin. Kerkdiensten werden opgeschort en veel pastorale activiteiten naar het internet verplaatst. Maar de kloosters: zij bleven vaak min of meer gewoon functioneren, misschien omdat ze niet goed wisten wat ze anders konden of wilden doen.

Uitgestelde keuzes

Het is op zich begrijpelijk dat het tijd kostte tot eigen maatregelen te komen. Kloosters konden wel hun publieksactiviteiten onderbreken, maar aarzelden of ze nog verder zouden gaan. Moesten ze het werk van gastvrijheid stopzetten en bezoekers en vrienden de toegang tot klooster en kapel ontzeggen? Moesten ze afzien van het vieren van de eucharistie of het zingen in de kapel? Van het gemeenschappelijk getijdengebed? Van gezamenlijk eten in de refter? Het waren denkbare keuzes maar ze gingen lijnrecht in tegen de waarden aan de basis van het kloosterleven: het samen bidden, samen werken, samen vieren, samen leven, samen ontvangen van gasten. Veel gemeenschappen stelden dit soort keuzes uit, misschien wel langer dan goed was, of maakten ze maar half.

Berekende risico’s?

Laten we reëel zijn: ook veel families en bedrijven stelden keuzes uit en gunden zich de nodige ruimte. Sommige activiteiten gingen toch door, sommige reizen werden toch gemaakt, op tal van plaatsen en momenten kwamen méér mensen bij elkaar dan strikt genomen geoorloofd was. Het leek onmogelijk om kinderen alle ruimte voor vriendschap en beweging te ontnemen en overal waren er meer ‘knuffelcontacten’ dan de officiële regels toestonden. De risico’s waren soms ingecalculeerd, maar meestal niet. Zo ook in de kloostergemeenschappen. De ruimte die zij zich gunden, werd mede ingegeven door hun omvang: ze konden zich niet zo makkelijk schikken in de lockdown als het gemiddelde kleine gezin. En ze moesten rekening houden met zorgbehoeften van de ouderen: die konden niet zonder het geregeld verkeer van verplegend en huishoudelijk personeel, artsen en vaak ook vrijwilligers.

Daarbij was er ook een soort koppigheid in het spel: want religieus leven heeft vaak iets origineels en tegendraads. Het leek gewoon ondenkbaar de maatschappelijke beperkingen ook in het klooster zonder meer na te leven.

Er was koppigheid in het spel: een houding van wie-doet-ons-wat?

De houding-van-wie-doet-ons-wat, ontstaan in een prille roepingstijd en gecultiveerd in missie en tegenspoed, bleek diepgeworteld. Religieuze en pastorale idealen werden aangehaald om zich niet te willen of hoeven aanpassen aan de kleiner wordende bewegingsruimte. In veel communiteiten bleek het bovendien moeilijk de groepsdiscipline op te brengen die omgang met een pandemie vraagt: het samen maken van afspraken over wat wel en niet toegelaten is, het vrijwillig afzien van belangrijke persoonlijke contacten, het respecteren van de onderlinge afstand, het precies luisteren naar het kwetsbare leiderschap. Er werd dan ook overal geschipperd met de regels: zo zichtbaar dat bezoekers en werknemers zich bij een toevallig of noodzakelijk kloosterbezoek vaak erg ongemakkelijk voelden.

Ontregeling en heroriëntatie

Het is waarschijnlijk te vroeg om de balans op te maken van wat de pandemie voor kloosters heeft betekend: we zitten ergens tussen de derde en vierde golf en er kan nog van alles volgen. Een paar dingen zijn nu al duidelijk. Het lijkt erop dat kleine en lichte gemeenschappen zich beter hebben kunnen verweren dan de grote, logge en oude kloosters. Sommige huizen hebben zulke zware verliezen geleden, dat ze bijna niet meer levensvatbaar zijn: het virus was voor die gemeenschappen het laatste, misschien wel beslissende zetje. Elders is dat minder extreem, maar we zien er wel vermindering aan vitaliteit en veerkracht. De meeste kloosters zijn nóg kwetsbaarder geworden, alsof ze al niet kwetsbaar genoeg waren.

In veel kloosters leeft stil verdriet om de mensen die zijn weggevallen. Er is vaak maar weinig ruimte om te rouwen: het hoort niet bij de ‘geest’ van het religieuze leven om langdurig te rouwen. Soms leven er ook andere stille vragen: hadden we het toch anders moeten doen? Hadden we ons als klooster beter kunnen beschermen tegen de pandemie? Er is meestal weinig gelegenheid om over verdriet en kritische vragen in gesprek te gaan, het leiderschap heeft er nu zeker geen tijd voor. Zo zal covid littekens achterlaten: niet alleen op het weefsel van hart en longen, maar ook op het weefsel van de communiteiten zelf. 

De wereld is maar beperkt maakbaar en de religieuze wereld is dat nog minder.

Ik ken zusters en broeders die hebben geleden onder de ontregeling van het alledaagse leven en de onderbreking van vertrouwde routines, maar ook verschillende religieuzen die zijn opgeleefd in de ruimte die ontstond: met minder gasten, meer stilte, minder verplichtingen, andersoortig werk en de noodzaak tot herbezinning. Over het algemeen boette de liturgie aan kwaliteit in, maar ze won hier en daar ook aan eenvoud en authenticiteit. Het ging weer om het wezenlijke van gebed en lofprijzing, zonder oude, vanzelfsprekende routines, zonder publiek, met minder mensen en een minimum aan middelen. Er zijn communiteiten waar het isolement hard aangekomen is, maar andere waar iets nieuws is opgeleefd van wederzijdse aandacht en naastenliefde.

Beperkt maakbaar

Kloosters hebben, net als andere maatschappelijke organisaties, ook even moeten berusten in het feit dat ze geen plannen kunnen maken en beleid moeten uitstellen. Even moeten ze een pas op de plaats maken en genoegen nemen met gewoon bestaan. De tijd zal ons leren of dat een voordeel of nadeel is, maar het lijkt erop dat het goed was het monastiek verandermanagement even los te laten. Zoals frater Wim Verschuren mij afgelopen jaar zei, enkele maanden voordat hij zelf aan covid overleed: ‘de pandemie heeft me geleerd wat ik eigenlijk al lang wist, maar toch even vergeten was. De wereld is maar beperkt maakbaar en de religieuze wereld is dat nog minder.’ De religieuze wereld mag blij zijn als ze er gewoon kan zijn, meer niet.

Deze tekst verscheen in De Kovel, augustus 2021