Impressies van het internationale oblatencongres in Rome

De Benedictijnse Orde telt ongeveer 25000 oblaten naast 21000 monniken en monialen. Oftewel: meer leken dan religieuzen. Betekenen deze cijfers dat de oblatuur bloeit? Wat is de stand van zaken van benedictijnse lekenverbintenissen? Een impressie van het internationale oblatencongres in Rome in november 2017.

De groep mensen voor wie de benedictijnse spiritualiteit een dagelijkse bron van inspiratie is, is groot. Tienduizenden mensen hebben een of andere concrete vorm van verbondenheid met kloosters, naast de oblaten zijn er ook veel vrienden en leden van een benedictijnse broederschap of kring. Dan zijn er nog duizenden mensen die in kloosters werken als professional of vrijwilliger, gewoon deelnemen aan gespreksgroepen of met grote regelmaat de vieringen bijwonen. Sommigen leven intensief mee met één klooster in het bijzonder, anderen hebben vriendschappen met diverse kloosters, weer anderen participeren in internationale, door internet ondersteunde netwerken. Dat laatste is een relatief nieuw verschijnsel, maar netwerken als Monasteries of the Heart, Monastery without Walls en World Congress of Christian Meditation hebben al duizenden volgers. Kortom: de groep leken in en rondom kloosters is zeer omvangrijk, de groep belangstellenden eromheen bijna niet te overzien. Er een grote diversiteit aan verbintenissen en de monastieke inspiratie krijgt op zeer uiteenlopende wijze een praktische vertaling.

Een veranderend landschap

Het internationale oblatencongres dat elke drie-vier jaar in Rome plaatsvindt, is een moment waarop de vitaliteit en veelkleurigheid van de benedictijnse lekenverbintenis goed zichtbaar wordt – met uiteraard vooral aandacht voor de binnenkring van oblaten. De laatste bijeenkomst, van 4 tot 10 november 2017 in Fraterna Domus bij Rome, telde ruim 250 deelnemers uit werkelijk alle windstreken: ze kwamen uit 50 verschillende landen en vertegenwoordigden ongeveer 100 kloosters; 10% van de deelnemers was niet Rooms-Katholiek maar lid van een ánder kerkgenootschap. Dit feit alleen al illustreert dat de monastieke lekenassociatie een universeel en grensoverschrijdend karakter heeft en mensen uit alle culturen en kerkelijke families aantrekt.

A Way Forward – Oblates in Movement

Het motto van het congres was dit jaar A Way Forward – Benedictine Oblates in Movement en richtte dus de aandacht op de weg voorwaarts, de opgaande beweging in de oblatuur. Veel aandacht ging uit naar de innerlijke en uiterlijke dynamiek van lekenverbintenissen en de factoren die zorgen voor groei dan wel stagnatie. Zo was er bijvoorbeeld een dag gewijd aan het veranderende landschap in kloosters en oblatengroepen en verschillende invullingen van de oblatuur in de diverse levensfases. Maar beweging werd ook geïnterpreteerd als: aan een beweging deelnemen, in actie komen. Zo ging het over de rol die christenen kunnen spelen in een verscheurde wereld en de bijdrage die ze kunnen leveren om, geïnspireerd door Laudato Sì van paus Franciscus, iets van de ernstig bedreigde schepping te redden. Kortom: het congres reikte een breed palet van thema’s aan, gericht op uitwisseling en plaatsbepaling maar ook toekomstgericht en appellerend aan ieders verantwoordelijkheidsgevoel.

Het belangrijkste aspect van dit congres voor mij persoonlijk was de ontmoeting met zoveel mede-oblaten. Het was inspirerend en bemoedigend om te zien dat veel mensen op een geloofwaardige manier vormgeven aan een leven geïnspireerd door de Regel van Benedictus en gevoed door kloostervriendschap. Het is een monastiek en kerkelijk engagement dat ‘werkt’ en ‘overtuigt’ en dat een groot menselijk potentieel aanboort.

 Drie signalen uit het Zuiden

Wat is verder opvallend? Ik begin met enkele indrukken van de oblatuur in jonge kerken: het is fascinerend om te zien hoe zij zich in Azië en Afrika ontwikkelt. De oblatengroepen in de zuidelijke landen onderscheiden zich door frequente bijeenkomsten, een vurig gezamenlijk gebedsleven en ambitieuze, grootschalige caritas-activiteiten. Het getuigenis van de ongeveer 50 in Rome aanwezige oblaten uit landen als de Filippijnen, Korea, Vietnam, India, Ghana, Togo en de Ivoorkust was bevlogen en hartverwarmend. Achter deze voorhoede zijn er nog veel anderen die om financiële redenen of vanwege visa-problemen niet in Rome aanwezig konden zijn, maar dat wel hadden gewild. De oblaten in deze landen hechten veel belang aan internationale benedictijnse vriendschapsbanden.

Vanuit de jonge kerken klinken drie heel verschillende geluiden. Allereerst is er het grote enthousiasme. Heel duidelijk klonk dat door in het getuigenis vanuit Korea, waar de oblatuur krachtige, af en toe misschien wel fanatieke vormen aanneemt. De oblatuur kent er een intensief programma van verplichtingen en devoties. Oblaten moeten een vormingsprogramma van zeven jaar volgen voordat ze worden toegelaten; één gemiste bijeenkomst en mensen kunnen al afvallen. Die strengheid is niet afschrikwekkend, integendeel, in Zuid-Korea alleen al zijn er 1300 oblaten, het gemeenschapsgevoel is er sterk en de missionaire gedrevenheid groot. Ik moest denken aan de militante begintijd van de monastieke beweging, in een woestijn vol verlangen, strijd, wedijver en ascese.

De caritas: een krachtige stem

De tweede krachtige stem is die van de caritas. Ik was getroffen door de zo concrete inzet van oblatengroepen in de sloppenwijken en op het arme platteland. Oblate Maureen Tanseco uit de Filippijnen hield een verhaal over haar werk waar je als westers oblaat alleen maar stilletjes en beschaamd naar kon luisteren:

“Benedictijnse oblaten zijn nederige, hardwerkende mensen. We moeten onze rug krommen, we moeten ons best doen om bij de mensen te komen die ons enorm hard nodig hebben. We moeten ons als wortels een weg banen door een modderige en stenige bodem… om uit te komen bij besmeurde en groezelige mensen die we eten, kleding en beddengoed kunnen brengen. Alles wat we hebben, moeten we ze geven… Laten we aan ze denken als we thuiskomen in onze comfortzone, als we de deur openen van onze kledingkast, koelkast en badkamer en alvast iets voor ze klaarleggen voor morgen. Laten we zorgen dat zij het redden…”

De oblatuur: geen levenskunst maar overlevingskunst

Het indringendste geluid klonk in mijn beleving vanuit de Afrikaanse landen, waar de situatie van kerk en samenleving zeer moeilijk is en de oblatuur geen levenskunst maar overlevingskunst is. Oblaten getuigden in Rome van hun werk voor de vrede en etnische verzoening in hun land, van hun inzet voor de allerarmsten en tegen de uitbuiting van mens en milieu. De vragen die een oblaat uit Afrika zich stelde, zijn duidelijk genoeg, evenals het feit dat er moeilijk een antwoord op te geven is:

“Wat betekent het om oblaat te zijn in Afrika in de 21e eeuw? Wat is onze verantwoordelijkheid in een verscheurde wereld, in een verscheurd Afrika in het bijzonder? Wat moeten we doen als we willen werken aan vrede? Als we oorlog en terrorisme onder ogen moeten zien? Wat moeten we doen als we als goede rentmeesters de verantwoordelijkheid willen nemen voor een geplunderde planeet? Wat kunnen wij als oblaten doen om te zorgen dat onze kloosters stabieler worden en niet leeg lopen?”

Wat betekent het om oblaat te zijn in Afrika?

Het is duidelijk dat kloosters op dit continent een belangrijke rol kunnen spelen, met hun wijde horizon en internationale netwerken, hun missie op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg en kerkopbouw en hun vaak holistische visie op economische en maatschappelijke ontwikkeling. De lekenkringen van kloosters werken in hun verlengde en komen waar de broeders en zusters zelf niet kunnen komen, al worstelen ze wel met dezelfde kwetsbaarheden, zoals een gebrek aan stabiliteit en nood aan vorming en bestuurskracht. Er is sinds enkele jaren een speciaal Afrikaans oblatensecretariaat, de BOA, maar het opbouwen van een netwerk blijkt in veel opzichten nog heel moeilijk. 

 

De ruimte die in de kwetsbaarheid ontstaat

In Europa en Zuid- en Noord-Amerika is de dynamiek van oblatengroepen een heel andere. Hier en daar zie je nog jonge en ondernemende groepen, maar in de meeste gevallen is de situatie tamelijk moeilijk en kwetsbaar. De kloostergemeenschappen worden kleiner en ouder en hebben moeite om de pastorale verantwoordelijkheid voor hun oblatengroepen te nemen – naast de vele andere dingen die een kleine groep religieuzen nog moet dragen. Ook de oblatengroepen zelf vergrijzen. Meestal wordt men oblaat in een tweede levensfase en is men dus al niet zo jong meer bij aanvang; veel oblatengroepen zijn opnieuw begonnen in de jaren 1980-1990 en hebben een cyclus van 25-30 jaar achter de rug. De vragen die in deze groepen spelen, zijn die van continuïteit en vernieuwing, van betekenisvolle nabijheid in een fase van ziekte en ouderdom, van toekomst als een klooster sluit. Als het niet goed gaat met de kloosters, heeft dit zijn weerslag op het leven van de met hen verbonden vrienden en leken. Er zijn dan ook tamelijk veel ‘verweesde’ en ‘opnieuw zoekende’ oblaten.

Er zijn tamelijk veel ‘verweesde’ en ‘opnieuw zoekende’ oblaten.

Het is mooi dat dit soort congressen oblaten kansen aanreiken om nieuwe contacten en nieuwe inspiratie op te doen en eventueel de vorm van hun oblatuur te vernieuwen. Stabiliteit is uiteraard ook voor benedictijnse leken een kernwaarde, maar er zijn wel situaties waarin je als oblaat een nieuwe weg zult moeten gaan. Het is duidelijk dat de internationale horizon ook kansen biedt voor oblatengroepen om dingen aan te vullen die ze zelf niet (meer) in huis hebben. Ze kunnen voor hun programma inleiders van andere kloosters “lenen” of rondom thema’s samenwerken met oblatengroepen uit buurlanden. In de kwetsbaarheid die zich bijna overal aandient, moeten we niet alles zelf willen doen (bv op het gebied van vorming en de ontwikkeling van leiderschap), maar op een zinvolle manier samenwerken.

 

Vragen van het Westen

Er is nog een andere kant van de kwetsbare kloosterconjunctuur: paradoxaal genoeg kun je zeggen dat deze voor oblaten en betrokken vrienden ook ruimte heeft geschapen. In heel veel kloosters springen ze bij, helpen ze bij bepaalde taken van het dagelijkse leven, zijn ze zeer trouw aanwezig in de vieringen en delen ze in de alledaagse zorgen en vreugde. Tegen die achtergrond komen wel vragen op over de onderlinge relatie: horen oblaten nu helemaal bij de kloostergemeenschap of niet? Zijn ze soms niet teveel en te prominent aanwezig? Is de vriendschapsrelatie met de religieuzen geheel in balans en echt wederzijds? Hoeveel wordt er over en weer gedeeld, hoe goed is de communicatie, hoe transparant zijn de afspraken over en weer? De grote inzet van vrienden en vrijwilligers is vaak gerelateerd aan het leiderschap van één of twee religieuzen, maar wat gebeurt er bij de keus van een nieuwe abt of abdis? Dit soort vragen blijken overal in Europa en Noord-Amerika op te komen, in alle kloosters die met terugloop worden geconfronteerd maar een grote, actieve vriendenkring hebben.

Onze beste vrienden

Er is in het congres veel gesproken over de concrete invulling van de vriendschap tussen kloostergemeenschappen en oblaten. De abbas primas, Father Gregory Polan, was de eerste die het woord in zijn openingstoespraak gebruikte en zei: ‘oblaten zijn onze beste vrienden!’ Die uitspraak verraste menigeen en deed ook de wenkbrauwen fronsen van sommige oblatenverantwoordelijken: is dat wel zo en wat zijn daarvan dan de consequenties? Vriendschap is al een oud woord voor lekenverbintenissen met kloosters, Dom Guéranger sprak altijd van de vrienden van zijn klooster voordat hij de term oblaat begon te omarmen.  Een voordeel van het woord vriend is, dat het lichter klinkt dan oblaat en minder beladen is door traditie. Eveneens dat het de focus meteen richt op een wezenlijk aspect, namelijk de relatie van leken en de kloostergemeenschap, de wederkerigheid van die relatie, de relatie van oblaten onderling. Het woord vriendschap maakt het bovendien mogelijk om in gesprek te gaan over wat je ontvangt en deelt, wat je verwacht, wat je verwacht had, waar je samen aan wilt werken.

Vriendschap, een wezenlijke dimensie!

Dat vriendschap een wezenlijke dimensie van een oblatenleven is, was op het congres overigens duidelijk voelbaar. Ik was getroffen door de hartelijkheid en openheid, bereidheid en eerlijkheid in de persoonlijke uitwisselingen. Ik had soms het gevoel dat ik in hoofdstuk 72 van de Regel van Benedictus rondwandelde en alleen maar ‘goede ijver’, ‘wedijver in aandachtigheid’ en ‘vurigste liefde’ tegenkwam. Ik besefte ineens dat onder die regeltekst het verhaal van Pinksteren en de vroegste kerk schuilgaat. Ook de oblaten waren in het vuur van de Geest samengekomen en gingen, ondanks de zo verschillende talen en culturen, vol overgave met elkaar in gesprek. Het blijkt vreugdevol en verrijkend te zijn om gelijkgestemden uit andere kloosters en andere landen te ontmoeten en even over de kloosterschutting te mogen kijken. Het blijkt interessant en verfrissend om even weg te zijn uit de eigen, vaak te kleine kring. Dit is een belangrijke functie van dit soort grote internationale bijeenkomsten: breng boeiende mensen met een interessant, persoonlijk verhaal samen en laat ze hun ervaringen en inspiratie delen – dat alleen al is een pelgrimservaring en geloofservaring.

Ik was zoals gezegd getroffen om het grote menselijk potentieel van de oblatuur te zien. Tegelijk besefte ik dat het potentieel misschien wel groter is dan de meeste kloosters aankunnen.

Ik was zoals gezegd getroffen om het grote menselijk potentieel van de oblatuur te zien. Tegelijk besefte ik dat het potentieel misschien wel groter is dan de meeste kloosters aankunnen. Het is een wonder en een geweldig werk van de Geest dat zoveel mensen zich aan kloosters willen verbinden. Het ontvangen, vormen en samen optrekken met die mensen vraagt echter nogal wat van de kloosterlingen, vaak meer dan ze op dit moment kunnen bieden. De psalmtekst ‘stel me niet teleur in mijn verwachting’ (Ps 119, 116), die vaak bij een oblatenbelofte wordt gelezen, wordt tegen deze achtergrond nog pregnanter. De kloosters zelf kunnen zeker niet alle grote verwachtingen waarmaken, dat is een dimensie die mensen alleen in hoopvolle verwachting aan God kunnen voorleggen en waarvoor ze afhankelijk zijn van overgave aan de Geest.

 

 De unieke roeping van een oblaat

Er is nog één ander aspect van het congres dat ik naar voren zou willen brengen. Ik vond het opvallend hoe vaak in de voordrachten van dit congres het woord ‘roeping’ viel. Terwijl ik zelf voorzichtig en terughoudend ben met dat grote woord, is het voor veel oblaten en oblatenverantwoordelijken een vanzelfsprekend gegeven dat het om een persoonlijke roeping gaat. Father Edward Linton, de vormingscoördinator van de benedictijnse orde en een van de drijvende krachten achter dit congres, verwoordde het zo:

“Beste oblaten, jullie hebben allemaal, net als de monniken en zusters, een unieke roeping, die je zelf moet ontdekken, op waarde moet schatten en waarmaken . Geen abt of abdis, geen monnik, zuster of andere oblaat, kan dit voor jou doen. Je moet dit zelf doen door je lectio, door je gebed en in gesprekken met anderen. Ik hoop dan ook dat je elkaar nabij bent en dat je ook de ‘zoekers’ onder de monniken en zusters van je klooster nabij bent. Verwacht niet dat iemand anders de betekenis van jouw roeping kan invullen en waarmaken. Dat is je eigen taak. Een taak waarvan we allemaal vinden dat het belangrijk is dat je die oppakt.”

 

Niet vrijblijvend

Het is een roeping die oblaten in eerste instantie thuis, in hun familie, op hun werk, in hun eigen kerk en klooster, in hun persoonlijke netwerken invullen en uitdragen. De verwachting is dat ze daar iets uitdragen van de menselijke en religieuze inspiratie die ze in de kloosterwereld hebben gevonden en laten zien hoe ze zich gevoed, gesterkt en gevormd weten door dat monastieke engagement.

Dat het geen vrijblijvende roeping is, was een van de terugkerende uitspraken in dit congres: oblaten kunnen er niet aan voorbijgaan dat er een geweldige nood is in de wereld, dat hun scherpste inzet en voortdurende toewijding nodig zullen zijn voor een bedreigde schepping en dat ook de Kerk vraagt om hun beste krachten. Leek de oblatuur misschien vroeger een vooral contemplatieve roeping te zijn, die het ora aanreikte aan mensen die al werk genoeg hadden, vandaag de dag wordt mede de nadruk gelegd op een actieve opstelling en nuchtere, hardwerkende presentie midden in de wereld. Een ora et labora dus.

 

De grijparmen van de Geest

Dat de oblatuur geen vrijblijvende roeping is, maar in zich de kiemen draagt van een profetisch getuigenis voor Kerk en wereld, was ook het punt dat de keynote-spreker, de Canadese zuster Joan Chittester, zeer indringend en welsprekend maakte. Het loont de moeite om een iets langer citaat van haar aan te halen, want haar voordracht was een van de hoogtepunten en verbindende elementen van het congres:

“Oblaat zijn betekent drager zijn van benedictijnse spiritualiteit. En dat durven doen zoals we zijn, zoals ons kloosters zijn maar wel op onze eigen wijze. Jij en wij, wij en jij, we zijn allemaal geroepen om een gave te zijn van benedictijnse vrede, gebed, gerechtigheid, nederigheid, menselijke gemeenschap en leven-gevend werk.

Chittester: “Oblaat zijn betekent drager zijn van benedictijnse spiritualiteit. En dat durven doen zoals we zijn, zoals ons kloosters zijn maar wel op onze eigen wijze. Jij en wij, wij en jij, we zijn allemaal geroepen om een gave te zijn van benedictijnse vrede, gebed, gerechtigheid, nederigheid, menselijke gemeenschap en leven-gevend werk. We zijn allemaal samen geroepen, waar we ons ook maar bevinden, om een nieuwe wereld te verkondigen, te ontwerpen, te realiseren.

 

Geen monopolie van religieuze professionals

“Het charisma van Jezus dat de Heilige Geest aan iedereen geeft, moet niet door religieuze professionals worden gemonopoliseerd. Jezus’ charisma van verkondigen, mensen genezen, wonderen verrichten, volkeren bijeen brengen, is tot vandaag toe in de Heilige Geest bewaard en werkzaam in de harten van mensen die God zoeken, overal. We moeten dat samen op nieuwe wijze zichtbaar maken, tot klinken brengen in de nieuwe taal van deze nieuwe tijd.

“Dit is een van de overweldigende kanten van de oblatenprogramma’s die vandaag de dag overal in de benedictijnse wereld, in alle landen en op alle continenten, van de grond komen. Oblatenprogramma’s zijn vaak wel twee keer zo groot als de kloosters die ze dragen. Maar oblaten zijn heus niet alleen consumenten van de traditie – getuigt het Evangelie niet van de kracht van mensen die als geloofsgenoten samen optrekken? Jullie zijn geroepen om companions te zijn, geloofsgenoten en vrienden van de kloosters met wie je je verbonden hebt. Jullie zijn geroepen om eveneens dragers van de traditie te zijn. Ieder afzonderlijk, maar ook gezamenlijk, in samenspel met de oblatengemeenschap, en die weer in samenspraak met de kloostergemeenschap zelf.

“De zich snel uitbreidende oblatenprogramma’s van kleine kloosters worden als grijparmen van de Geest van de Regel, ze tasten rond en dragen de geest uit van het klooster waaraan ze vast zitten. Oblaten zullen zo de benedictijnse geest tot in het hart van de wereld brengen, een echt kritische massa worden die nieuw leven en nieuwe hoop brengt, nieuwe uitdrukkingsvormen weet te geven aan de Regel van Benedictus, aan Jezus die in ons leeft en de stem van God die onder ons is.”

 

Kanttekeningen en uitdagingen

Er zijn ook kanttekeningen te plaatsen bij zo’n internationale oblaten-happening. Het vraagt een enorme investering in tijd en geld om zoiets mogelijk te maken: kunnen de oblaten en de kloosterwereld die krachtsinspanning vandaag de dag wel opbrengen? En de (op zich reële) prijs is niet door alle oblaten op te brengen. De context van een internationaal congres is ook niet voor iedereen even aantrekkelijk. Komt het wezenlijke van de oblatuur in al die drukte wel tot zijn recht? Zou het niet meer om vorming moeten gaan? Is de programmering niet té breed en versnipperd en daardoor oppervlakkig? Is er genoeg ruimte voor kleine persoonlijke uitwisselingen, voor gebed, pelgrimage naar Rome? Domineren de Westerse oblaten niet te veel in de organisatie, omdat zij tijd en geld hebben om zich als ‘vrijwilliger in te zetten? Als de oblatuur zo’n belangrijke functie wordt toegedacht en zoveel mensen verbindt, moet de Benedictijnse Orde dan niet meer mensen en middelen vrijmaken om haar te ondersteunen en een betere organisatiegraad te geven?

Lekenverbintenissen zijn vitaal én kwetsbaar

Tegelijk heeft het voorgaande duidelijk gemaakt dat het in een dergelijke internationale setting over wezenlijke vragen en ontwikkelingen gaat en over de hoop en verwachting van veel mensen. Lekenverbintenissen zijn in de monastieke wereld inmiddels een realiteit. De verbintenissen zijn vitaal én kwetsbaar, ze kunnen een substantiële rol vervullen maar vragen wel om ondersteuning, vorming en richting. We zijn in een fase aanbeland waarin we verder moeten durven kijken dan de kleine en lokale groepen zelf en de mogelijkheden van regionale, landelijke en internationale samenwerking moeten verkennen en benutten. Het is niet toevallig dat onder de beleidsvoornemens die aan het eind van het congres zijn uitgesproken, ook de volgende horen:

  • de vorming, begeleiding en coaching van oblaten verbeteren; vooral de voortgezette vorming extra aandacht geven; daarbij zoeken naar vormen van samenwerking en synergie.
  • de communicatie tussen oblaten onderling en oblaten en hun kloostergemeenschappen verbeteren; mogelijkheden van verbinding zoeken; plaatsen van ontmoeting creëren en inspirerende netwerken opbouwen.

Noot:

Nog niet alle teksten van het congres zijn beschikbaar, maar het meeste materiaal is of wordt beschikbaar gesteld op http://www.benedictine-oblates.net/. Een foto-impressie is te vinden op Flickr https://goo.gl/CTaLuJ.