Op een gegeven moment legde de beroemde Engelse kloosterzuster Maria Boulding al haar functies neer en trok ze zich terug als kluizenares, ergens in het niemandsland tussen Engeland en Wales. Behalve de abdis wist niemand waar ze verbleef. Behalve één buurvrouw wist ook niemand in het dorpje wie die vriendelijke, enigszins mysterieuze vrouw was die in het bakhuis naast de watermolen was komen wonen.

Heel toevallig ontdekte ik deze zomer haar nalatenschap, omdat ik in een Bed & Breakfast vlakbij die watermolen logeerde. Ik begon haar boeken te lezen en was zo geboeid dat ik alles kocht wat ik maar kon vinden. Ik deed wat speurwerk om het portret van Maria Boulding te schrijven… Een fascinerende vrouw met een scherpe visie opwat religieus leven vandaag de dag wel en niet kan zijn.

Oog in Oog met Sister Maria Boulding

Ze was een van de beloftes van haar abdij en vervulde jarenlang de taak van novicemeesteres. Erg succesvol was ze daarin niet, want roepingen bleken moeilijk te beklijven. Mede daarom trad ze toe tot de commissie voor vernieuwing van het Engelse kloosterleven. Ze werd er een van de drijvende krachten van en maakte naam met diverse boeken. Maar Maria Boulding (1929-2009) voelde dat ze zelf nog een andere roeping had dan een gewaardeerde en beroemde kloosterzuster te zijn.

In 1985 legde Maria Boulding al haar functies neer en trok ze zich terug als kluizenares, ergens in het niemandsland tussen Engeland en Wales. Behalve de abdis wist niemand waar ze verbleef. Behalve één buurvrouw wist ook niemand in het dorpje wie die vriendelijke, enigszins mysterieuze vrouw was die in het bakhuis naast de watermolen was komen wonen.

Verborgen leven
Negentien jaar lang leidde Maria een verborgen leven. Ze stond ’s ochtends vroeg op en wijdde zich aan wat het grote werk van deze levensfase werd: de vertaling van de Belijdenissen en Psalmcommentaren van Augustinus. ’s Middags werkte ze in de moestuin en maakte ze met haar hond een kleine wandeling over de modderpaadjes van de vallei. Gesprekken met de buren gingen over het weer, de tuin of het recept van pruimencake. Een enkele keer raakten ze aan een persoonlijker thema. Een buurvrouw vroeg haar eens welke nachtcrème ze gebruikte, want ze had voor een zeventigjarige nog zo’n wonderlijk gave huid… ‘Weet je wat ik gebruik?’ antwoordde ze gevat. ‘Ora et labora, dat is een geweldige mix die me jong houdt.’

De hond van het klooster
De kluizenaarsjaren behoorden tot de gelukkigste van haar leven. Het waren jaren van vervulling en voltooiing. Maria ervoer sterk de samenhang van de liturgische kalender met de afwisseling van de seizoenen. ‘De cyclische vernieuwing van de geest en van de materie heeft altijd krachtig tot mij gesproken in heel mijn kloosterleven’, schreef ze. ‘Er is harmonie tussen gebed en leven, er is een verband tussen Gods scheppende activiteit in en rondom ons. Je krijgt het gevoel dat je wordt opgetild in een grote dans.’

Maria had in die kluizenaarstijd een lieve en vrolijke hond, Bryn. Hij begeleidde haar in alles en het leek wel alsof hij samen met haar de getijden bad. Maar erg gehoorzaam was het dier niet. Maria kon roepen wat ze wilde, het beest rende alle kanten op en luisterde net zo slecht naar haar als de novicen vroeger. Ze zon op een middel om hem discipline bij te brengen en vond iets. Aan haar persoonlijke uitgave van de Regel van Benedictus voegde ze een klein hoofdstukje toe: over de hond van het klooster. Ook voor de hond gold dat hij zich moest houden aan de regels van de gehoorzaamheid. Alleen het woord ‘hond’ kwam uit haar eigen pen, alle overige zinnen nam ze letterlijk over uit andere hoofdstukken van de Regel. Zo bedacht de geestrijke zuster ook het hoofdstukje ut fratres oboedientes sint telephonio. Het beantwoorden van de telefoon was een moeilijke taak, die in een kloosterleven al te dikwijls werd veronachtzaamd. Maria schrok er niet voor terug om haar regel te actualiseren, uiteraard wel in het Latijn.

Versmalling en verschraling
Maria was achttien toen ze koos voor een leven als benedictines in Stanbrook Abbey. Achteraf zou ze zeggen dat ze te jong was, maar het verlangen naar het contemplatieve leven was zo sterk dat ze niet wilde luisteren naar wijze raad en zelfs een studiebeurs voor Oxford aan zich voorbij liet gaan. Ze beschreef het verhaal van haar roeping in een scherp autobiografisch essay in A Touch of God. Voor Maria waren er zeker drie momenten geweest van diepe crisis, of misschien moet je zeggen: drie momenten waarop ze haar verwachtingen totaal moest bijstellen.

De eerste crisis kwam al snel na het afleggen van de geloften. Ze had haar studie laten schieten voor haar roeping en was in de veronderstelling dat dat een goede keus was. Intellectuele ontwikkeling was immers geen voorwaarde voor spirituele groei, integendeel, het werd in die tijd gezien als een risico of belemmering. Maar iedereen merkte dat de jonge zuster niet gelukkig was en dat haar ontwikkeling stagneerde. Ze had een deel van haar verstand buiten werking gesteld en leefde niet op volle scherpte. De abdis redde haar door haar een studie theologie op te dragen. Het academische klimaat schudde haar in één keer wakker en bevrijdde haar van wat ze achteraf als ‘mentale luiheid’ aanduidde. ‘Ik was in de veronderstelling dat eenvoud en intelligentie onverenigbaar waren, dat toewijding aan het contemplatieve gebed niet samenging met een gevormde geest, dat spiritueel en intellectueel leven elkaar uitsloten. Maar dat was een valkuil en een verkeerde vorm van ascese: niet een versterving die het leven ten goede komt, maar alleen versmalling en verschraling van de geest.’

De zoekende Kerk
Een tweede totale bijstelling van haar visie op kloosterleven vond plaats in de jaren van het Tweede Vaticaans Concilie. In de refter werden verslagen van de conciliezittingen voorgelezen en ook dat had een schokeffect. Maria hoorde ineens beroemde prelaten dingen zeggen die ze diep in haar hart al lang wist, maar nooit had durven uitspreken. In enkele jaren tijd veranderde de Kerk van oriëntatie en Maria ging in die beweging mee. Een geloof dat in haar beleving vooral draaide om de handhaving van wetten en regels, vernieuwde zich, opende zich voor de werking van de Geest en stelde Gods barmhartigheid en trouw centraal. Een instituut dat defensief telkens weer het eigen gelijk vaststelde, veranderde in een kerk die de waarde van dialoog en ontmoeting erkende. Een klerikale mentaliteit die tamelijk veraf stond van de Bijbel, maakte plaats voor een houding van serieus luisteren naar het Schriftwoord en de heilsbelofte die daarin doorklonk. ‘De Kerk werd geroepen om alles wat nog resteerde aan machtsstructuur en verworven privileges, los te laten en weer een dienende Kerk te worden, een Kerk van armoede, een Kerk van zondaars; kwetsbaar, open en geregeerd door het altijd verrassende woord van God… Ik identificeerde me heel sterk met die zoekende Kerk, de Kerk van vreugde en hoop en spanning, de Kerk die door de Geest tot vertrouwen en openheid werd geroepen.’

Ik identificeerde me heel sterk met die zoekende Kerk, de Kerk van vreugde en hoop en spanning, de Kerk die door de Geest tot vertrouwen en openheid werd geroepen.’

Wat Maria’s leven eveneens veranderde, was het opkomende besef dat een kloosterleven zich in het hart van de Kerk bevond, niet ergens in de periferie, in het hart van de wereld en niet stilletjes in de marge. Een contemplatieve religieus kan door haar gebed, studie en werk in nauwe betrokkenheid leven met een wijde kring van mensen.

Volheid van leven
De derde bijstelling kwam als gevolg van de ontdekking van vriendschap. Maria was van nature een vrij schuchtere persoon die snel in haar schulp kroop. In haar geval was dat de behaaglijke sfeer van de kloosterbibliotheek. Maar ze werd gevraagd voor een landelijke commissie van monniken en monialen en begon daarin te ervaren wat vriendschap kon betekenen: de helende kracht van een goed gesprek, van wederzijdse herkenning, van samen een weg afleggen, van bidden in verbondenheid. ‘Ik ontdekte dat ik aanleg had voor vriendschap met veel mensen, zowel binnen als buiten de communiteit. Ik kreeg meer vertrouwen in mijn persoonlijke vermogen om lief te hebben en durfde ook een tikkeltje meer toe te laten dat anderen mij zouden liefhebben en leren kennen. Samen met de vriendschap kwam er het besef dat ik geroepen ben tot een volheid van leven… het inzicht dat het wegduiken in jezelf in wezen zonde is.’

 

Mislukkingen een plaats geven
Het roepingsverhaal van Maria Boulding is het verhaal van veel religieuzen in die tweede helft van de vorige eeuw. Met dit verschil dat zij al die veranderingen op een indringende wijze op papier heeft gezet en er een betekenis aan wist te geven die veel verder ging dan het kloosterleven zelf. Ze bood met het vuistdikke Consider your Call (1978)waarvan zij de belangrijkste auteur was, een systematische doordenking van het hoe en waarom van modern kloosterleven. Sommige pagina’s, zoals die over de betekenisgeving van celibaat en werk, zijn nog steeds fris en actueel. Een nog belangrijker boek, ook voor de kloosterwereld, was waarschijnlijk Gateway to Hope. An Exploration of Failure (1985). Het was een fascinerend essay over de betekenis van mislukkingen. Ze durfde het aan om hardop vragen te stellen over mislukkingen in het leven van bijbelse personages en van Jezus zelf. Het werd een bestseller en zou veel mensen helpen om niet bij de pakken neer te blijven zitten, maar mislukking te zien als een moment van bezinning, van omvorming van het leven, opstanding misschien wel. Het besef dat gebed vaak ‘mislukt’, schreef Maria toe aan het feit dat mensen te veel willen: ze moeten durven ‘niksen’ in Gods nabijheid (vacare deo, ‘waste your time with God’). Het idee dat ook het religieuze leven kan mislukken, is in dit boekje een eenvoudige vaststelling. Voor veel van haar lezers was het echter een schok of verademing, want zoveel ruimte was er in de kloosters niet om vrij na te denken over mislukkingen of om het ideaal van religieuze volmaaktheid anders dan wishful te bezien.

Wirwar van losse eindjes
Maria’s belangrijkste bijdrage aan het proces van monastieke vernieuwing was waarschijnlijk toch het door haar geredigeerde boek A Touch of God (1982). Samen met zeven andere monniken en zusters durfde ze het aan om een zelfportret te schrijven. Het boek biedt openhartige beschrijvingen van wat monniken en monialen beleefden in die roerige tweede helft van de vorige eeuw en is prikkelend, onthullend, onthutsend. Kloosters bleken niet alleen plaatsen te zijn van inspiratie, maar ook van verwarring; niet alleen van strakke orde, maar ook van chaos binnen de muren en in de hoofden en harten van religieuzen. De grote verdienste van dit boek was dat het een ongemakkelijk zwijgen doorbrak en ruimte maakte voor zowel een menselijke als spirituele reflectie op het monastieke tekort.

Maria’s zelfportret nam zijn vertrekpunt in een beeld: ‘Grote wandtapijten zien er verschrikkelijk uit aan de achterzijde, vooral als ze nog niet voltooid zijn. Je ziet alleen een wirwar van kleuren, losse eindjes en knopen. Geen samenhangend patroon maar een onoverzichtelijke rommel. Als je echter naar de voorzijde gaat, is het er allemaal: jachtscènes, gevechten, vijandige hoofden die in de greppel rollen terwijl mensen in tuinen heerlijk fruit plukken van prachtige bomen. God laat ons niet zoveel patroon zien in ons leven aan deze zijde van de dood. We kunnen alleen hopen dat Hij uiteindelijk iets moois maakt uit de wanorde en verwarring in ons leven dezerzijds. Soms krijgen we een snelle glimp te zien van wat dat patroon in ons leven is…’

 

De dynamiek van religieus leven 
Maria was een opgewekte vrouw en had bepaald geen sombere visie op het leven of op kloosters. Het was voor haar wel duidelijk dat een kloosterleven zich in de moderne tijd minder rechtlijnig en minder eenduidig ontwikkelde. Ook een monastiek leven kon grillig verlopen en in fases, met uiteenlopende werkzaamheden, onder verschillende oversten en soms op verschillende locaties: die dynamiek hoorde erbij en hoefde geen afbreuk te doen aan innerlijke coherentie en stabiliteit. Naast periodes van succes en geestelijke groei deden zich in elk kloosterleven periodes voor van stagnatie en mislukking. Een van de grote uitdagingen van monniken en monialen was, om creatief met die innerlijke en uiterlijke dynamiek om te gaan, om zichzelf keer op keer te vernieuwen, vanuit een intens gebed en in eerlijke samenspraak met medebroeders en medezusters.

Onze heilsgeschiedenis
Maria liet in haar leven vol werk en afwisseling zien wat dat betekende: ze zette soms ongebruikelijke stappen. Ze bleef hoopvol onder gemeenschapstaken, ook als die haar zeer zwaar vielen. Ze was 75 jaar toen ze terugging naar Stanbrook en vrijwel meteen tot priorin werd gekozen.  ‘Denk je nu echt dat Ik vandaag de dag, nu het minder gewoon is om houten kruisen op de schouders van mensen te laden, jou niet op een ándere manier deelgenoot kan maken van mijn kruis-draag-ervaring, door je te vragen te midden van spanningen te leven, met zware verantwoordelijkheden, een last waarvan je het gevoel hebt dat je hem niet aankunt, of die je ternauwernood kunt dragen? Of dat ik je niet ten volle kan laten delen in mijn ervaring van verpletterende mislukking van Gethsemane en Golgotha?’ had ze opgetekend in Marked for Life: Prayer in the Easter Christ (1979)een intens boekje over het gebed. Maria had een groot talent om in alles ‘licht’ te zien. ‘Ons leven is het nieuwste hoofdstuk in Gods heilsgeschiedenis’, placht ze te zeggen.

Creatief, scheppend leven
Maria legde een enorme vitaliteit aan de dag en bleef in haar werk maar ook in de alledaagse dingen speels en creatief. De menselijke scheppingskracht was in haar ogen heilig en uitdrukking van Gods scheppende kracht. ‘Toelaten dat God in ons speelt, met ons speelt, en bereid zijn om met hem te spelen, dat betekent: dichtbij de bron van menselijke scheppingskracht komen. We vinden dat evident als we het hebben over een artistieke verrichting, maar die scheppingskracht moeten we breder zien: je kunt creatief, scheppend leven. Liefde is van nature scheppend: dat geldt voor het verwekken van leven of het op andere wijze doorgeven en koesteren ervan; als ouder, door kinderen op te voeden, door een thuis te creëren, door een familie of communiteit op te bouwen, door mensen les te geven, te genezen, orde aan te brengen in de chaos, vrede te stichten of te bewaren, door vriendschap te genieten. Gods scheppende kracht en inspiratie gaan niet buiten menselijke handelingen om… God maakt ten volle van ons gebruik, van heel ons menselijk potentieel, als we aan hem gehoor geven. Wanneer ik iets schep, en het aandachtig en liefdevol vormgeef, is God bezig om mij liefdevol en geduldig te vormen. Heel ons werken is in God.’

Verzoening en verzegeling
In een postuum verschenen boek, Gateway to Resurrection (2010), voltooide Maria het wandtapijt van haar leven. Ze was ongeneeslijk ziek en kon elke dag slechts een half uurtje besteden aan dit laatste verhaal, dat haar door haar geestelijke vader was opgedragen. Kleine beetjes tijd wist ze te sprokkelen in volle dagen gewijd aan de verhuizing van de kloosterbibliotheek, het communautaire leven en het koorgebed. Het is fascinerend om te lezen hoe ze terugkeek op haar leven. Haar autobiografie was méér dan een terugblik, het was een traktaat. Geen verzoening, maar een verzegeling van haar levensweg. De laatste woorden die ze schreef waren voor de inleiding. Ze zei dat ze haar moeilijkste levensles had geleerd: accepteren dat je hulpeloos bent en dat anderen je komen helpen. Enkele dagen later stierf ze, net zo ongenaakbaar als ze altijd geleefd had.

Charles van Leeuwen
Dit artikel verscheen eerder in De Kovel 40 (2015). Copyright auteur. De portretfoto is gemaakt door Michael Woodward