In juni 2014 verschenen de eerste twee Engelstalige delen van mijn geschiedenis van de fraters. Ze vertellen het verhaal van een religieuze gemeenschap die in 1844 in Tilburg ontstond en uitgroeide tot een van de grootste katholieke onderwijs – en missie-organisaties van Nederland. Een gesprek (eerder gepubliceerd in Compassie, 2014).

Wat typeert de fratercongregatie?

Het uitgangsidee van de stichter, bisschop Zwijsen, was om mensen te roepen voor een leven in het teken van de barmhartigheid. Volgens Zwijsen vraagt het evangelie méér dan zomaar wat naastenliefde… het vraagt een veel radicalere navolging, een complete overgave aan het Koninkrijk van God. Het is aardig als ieder voor zich wat barmhartig probeert te  zijn, maar dat haalt zo weinig uit. Zwijsen nodigde zijn religieuzen daarom uit om samen liefdewerken aan te pakken en barmhartigheid structureel en systematisch te beoefenen. Heel het religieuze leven stond in dienst daarvan. Zwijsen was een pragmaticus: in zijn ogen vraagt geloof om structuur, barmhartigheid om organisatie.

Dat klinkt vandaag de dag, 170 jaar later, eigenlijk nog best herkenbaar.

Zeker. Misschien zouden we de benadering van Zwijsen en zijn eerste fraters vandaag de dag iets té radicaal en té systematisch vinden… maar de intenties herkennen we absoluut. Wat wij ons moeilijker kunnen voorstellen, is dat zo’n jonge congregatie in die jaren 1850-1860 heel flitsend was en een enorme aantrekkingskracht uitoefende. Vanuit heel Nederland kwamen jongeren naar Tilburg om zich erbij aan te sluiten: en niet de minsten. Er kwamen er ook een paar uit het buitenland. Vaak mensen die al lang met religieuze idealen leefden en eindelijk een vorm vonden waarin ze zich herkenden. Het was – en is – een vorm van maatschappelijk geëngageerd christendom, een vorm die mensen uitnodigt en in staat stelt om zich volledig voor kerk en wereld in te zetten.

Waar richtte die georganiseerde barmhartigheid zich op?

De fraters pakten in de loop der jaren heel wat maatschappelijke noden aan. Ze vingen weeskinderen op, stichtten armenscholen, richtten scholen op voor gehandicapte kinderen. Dat laatste was in de 19e eeuw een nieuw werkterrein. Het waren ongeveer dezelfde werkterrein als de zusters van Zwijsen al hadden betreden. Er was namelijk ook een vrouwelijke tak, de Zusters van Liefde, die enkele jaren eerder waren begonnen en soort oudere en wijzere zussen voor de fraters zouden zijn. Terwijl de zusters naast scholen ook zorgprojecten aanpakten, zoals zieken- en bejaardenzorg, specialiseerden de fraters zich vooral in het onderwijs en in activiteiten van kerkopbouw.

Kerkopbouw?

De stichter Zwijsen was in 1853 aartsbisschop van Nederland geworden. Hij was de man die de katholieke kerk leidde in haar nieuwe opzet – wat we meestal een beetje ouderwets aanduiden als ‘het Herstel van de Hiërarchie’. Zwijsen zette zijn fraters op tal van fronten in om die katholieke kerk verder op te bouwen en te professionaliseren. Ze zetten een priesteropleiding op, een katholieke kweekschool, een handelsschool, gaven roomse tijdschriften uit en leidden jeugdverenigingen. Allerlei vormen van apostolaat, vooral onder jongeren. Het begon met één moederhuis in Tilburg, maar al snel kwamen er dus ook communiteiten elders in Nederland en in België. Het zwaartepunt lag in Brabant. Samenvattend kun je zeggen dat de missie van de fraters snel is geëvolueerd: van midden in de wereld, zoals het vincentiaanse motto luidde, tot midden in de kerk; van een lokale missie tot een wereldwijde missie.

Wat was de maatschappelijke betekenis van de fratermissie?

Het is niet mijn opzet geweest om de maatschappelijke betekenis van de fraters in deze geschiedenis te analyseren. Ik beschrijf de missieprojecten wel kort in het derde deel (dat komt later dit jaar uit). Maar ik focus er niet op, er zijn al veel deelstudies over het frateronderwijs en specifieke scholen of projecten. Recentelijk ook enkele proefschriften, van Joos van Vugt, Ton Kox en Bram Noot. Je moet bij een geschiedenis keuzes maken. Mijn doel is het verhaal te vertellen van een religieuze gemeenschap, met haar structuren, idealen en tradities. Ik beschrijf de fratergeschiedenis als een soort familiegeschiedenis met alles wat daarbij hoort. De stichter en de eerste generaties, markante figuren, familietradities, de voornaamste huizen en familiebedrijven, erfstukken en kroonjuwelen, maar ook conflicten die elke familie wel heeft, scheidingen en mislukking. Omdat het een religieuze familie is, focus ik op de religieuze identiteit. De religieuze idealen en de ontwikkeling daarvan: de levensstijl, de spiritualiteit, de vorming, het leiderschap, het gemeenschapsleven, de religieuze verwanten en vrienden.

Wat vind je typisch voor de fraterfamilie?

Dat er zo ontzettend hard werd gewerkt. Fraters maakten lange dagen en hadden een overvol programma. Geen moment bleef onbenut.. Het was ook erg spartaans. Fraters lieten de teugels bijna nooit vieren, alles bleef altijd heel streng en strak geregeld. Ze hadden in de beginjaren de reputatie dat ze strenger waren dan trappisten en kartuizers… later werd het regime wel milder en barmhartiger, maar die enorme gedrevenheid en toeleg op werken is altijd gebleven.

Waren het hechte gemeenschappen?

Dat is moeilijk om te zeggen. Ik denk eigenlijk van niet. Ze moesten veel samenwerken, maar iedere frater werkte ook wel een beetje voor zijn eigen zaligheid. In oude bronnen kom je weinig tegen over het opbouwen van een gemeenschap. Het idee dat je iets moet maken van het leven in een communiteit, dat het gaat om aandachtig en liefdevol samenleven, kom je in de eerste decennia niet tegen. Communiteitsleven was een gegeven, maar werd niet gezien als iets maakbaars, als een van de contexten waarin je het evangelie gestalte gaf.

Je zei zojuist dat je boek gaat over religieuze idealen. Kwamen die idealen uit? Kwam je niet vaak confronterende dingen tegen?

Natuurlijk. Ik begon met een soort ideaalplaatje. Ik wilde het verhaal van de fraters aantrekkelijk beschrijven: een verhaal waar jonge fraters en een publiek van buiten zich mee kon identificeren. Gaandeweg ontdekte ik dat het allemaal niet zo ideaal was. Ik denk bijvoorbeeld aan de bijna militaire discipline die werd opgelegd. Kijk maar eens naar die oude buste van stichter Zwijsen, hij ziet er uit als een generaal, heel tiranniek. Ik denk aan de mislukkingen in het noviciaat: ik heb daar meer over verteld dan eerdere geschiedenissen. Ik denk aan de armoede van die beginjaren, de ontberingen in die oude kloosters. Kou, honger, versterving… die eerste generaties overdreven in hun fanatieke toeleg. Je leest in oude kronieken hoe die jongemannen het er moeilijk mee hadden. Sommigen verzwakten en kregen nare ziektes. Sommigen stierven jong, nodeloos uitgeput. Soms lees je in de bronnen over een uitbarsting van krankzinnigheid, van geweld… Er zitten soms schokkende verhalen bij.

Wat vond je schokkend?

Je kunt focussen op enkele verhalen, op personen, maar ook kijken naar het totaalplaatje. Schokkend voor mij is nog steeds het besef dat er bepaalde structuren nodig waren om georganiseerd goed te doen, om het evangelie gestalte te geven… maar dat diezelfde structuren tegelijk zo dwingend waren, zo dubbelhartig, dat ze ook kwaad aanrichtten. Dezelfde middelen voor het verrichten van caritas kunnen ten prooi vallen aan machtmisbruik en allerlei vormen van geweld: seksueel misbruik, maar ook fysiek en verbaal geweld.

Hebben de berichten over seksueel misbruik je geschiedenisproject beïnvloed? Je was al begonnen voordat de storm van verhalen hierover losbarstte.

Ja. Ik was trouwens nog maar net met mijn onderzoek begonnen, in 2007, toen ik in de bronnen een verdenking van seksueel misbruik tegenkwam. Dat was in de kweekschool, we hebben het over de jaren 1850. Ik heb toen aan de algemeen overste gevraagd hoeveel openheid ik als historicus eigenlijk mocht geven. Hoeveel de fraters daarover wilden weten. Dat was enkele jaren vóórdat seksueel misbruik in Nederland een thema werd. Zijn antwoord was: we moeten de waarheid naar buiten brengen, voor zover we daartoe in staat zijn, op zo’n manier dat onze bestuurders en jonge religieuzen ervan kunnen leren. Dat antwoord heeft me wel geholpen bij het maken van keuzes en het onder ogen zien van de raadselachtige en soms ook duistere kanten van de geschiedenis. Dat neemt niet weg dat het bekend worden van de omvang en aard van seksueel misbruik in sommige fraterscholen – er zijn vanaf 2010 vele tientallen casussen naar buiten gekomen van de jaren vijftig tot nu – voor mij persoonlijk een breukpunt was in het hele project. Het heeft me ook een tijdje geblokkeerd.

Geblokkeerd?

Hoe kun je het verhaal van de fraters nog vertellen als je dat allemaal weet? Wat is er nog geloofwaardig, wat is er nog aantrekkelijk, wat is er nog relevant? Naast het misbruik dat bekend is geworden, zijn er veel bange vermoedens, dingen die we niet meer weten. Maar er is natuurlijk ook heel veel goed gedaan, de barmhartigheid heeft echt wel iets betekend en vaak heel veel betekend. Het kostte me een paar jaar om zelf tot een balans te komen en ook voor mijzelf de juiste toon te treffen. Alles wat ik vóór 2010 had geschreven, was voor mijn gevoel gedateerd en té mooi, te naïef en eenzijdig. Ik weet niet hoe anderen mijn boeken zullen lezen, maar zelf weet ik inmiddels dat ik geen rooskleurige kijk meer heb op welke vorm van kloostergeschiedenis dan ook.

Het viel me op dat je een genuanceerd portret van stichter Zwijsen geeft. Hij komt in dit boek echter niet zo sympathiek naar voren.

Zwijsen was een heel markante man, met een enorme toewijding voor de kerk en zijn congregaties. Hij had een uitgestrekt netwerk, een onstuitbare werklust, een krachtige visie op kerk en maatschappij. Hij had veel interessante vrienden, de bekendste zijn paus Pius IX en koning Willem II. Maar hij ook bekende journalisten als Judocus Smits en Joachim Le Sage ten Broek. Zwijsen was zeer wellevend, maar ook zeer dwingend in de omgang. Als je de bronnen leest een moeilijke man om mee te werken. Ik heb beide kanten van zijn persoon proberen te beschrijven: die twee kanten hebben de congregatie sterk bepaald. Het gaat over de verdiensten maar ook over de tekortkomingen, over het fortiter, de krachtige kant van zijn persoon, maar ook over de kwetsbaarheden en de mislukkingen. Dat is wel lastig trouwens, want een deel van mijn lezers zijn jonge religieuzen die uit andere culturen komen en die niet gewend zijn om zo kritisch naar de geschiedenis te kijken… Ik ben benieuwd wat zij vinden van het portret dat ik heb getekend van Zwijsen.

Je bent minder kritisch over pater superior De Beer, die toch vaak niet zo’n goede pers had.

De Beer was 54 jaar overste en heeft dus een enorm stempel gedrukt op de ontwikkeling van de fratergemeenschap. Hij was al die jaren ook rector van de zusters. De Beer heeft ook veel betekend voor de stad Tilburg: het is met hem dat die bijnaam ‘fraters van Tilburg’ echt betekenis begint te krijgen. Ik denk dat het beeld van algemeen overste De Beer in warmere tinten is geschreven dan dat van Zwijsen. Zelf ben ik ook tevredener over dat kleine portret van De Beer, het is denk ik beter geslaagd, beter in balans. En toch bevat het veel nieuws ten opzichte van eerder verschenen studies. Zwijsen is nu eenmaal een heel complexe persoonlijkheid, een van de grote figuren van de Nederlandse negentiende eeuw. Moeilijk om helemaal te vatten. De Beer komt met die twee kernbegrippen zorgzaam en plichtsgetrouw, Conscientious en caring zoals we het boek hebben genoemd, goed tot zijn recht.

Wat betekent het geschiedproject voor jou persoonlijk?

Het is een spannend en uitdagend project. Moeilijk ook. En zoals gezegd een meerjarenproject, het is daarom ook voor mij persoonlijk wel een grote investering. Maar het is ook zeer eervol om je pen te mogen lenen aan die gemeenschap van 3000 fraters. In de loop der jaren is er een hechte vriendschap gegroeid, niet alleen met de levende fraters die me overal zeer gastvrij hebben ontvangen en met wie ik diverse andere projecten heb uitgevoerd: van zomercursussen voor jonge fraters tot een jongerenreis voor de wereldjongerendagen, van een website tot diverse andere publicaties, van het meedraaien in het bestuur van het studiecentrum ZIN in Vught tot het bijdragen aan trainingen voor religieuzen, geassocieerden en staf… Ik ben officieel studiesecretaris spiritualiteit en houd me dus bezig met meer zaken dan de geschiedenis. Ook met de actualiteit. Maar er is ook iets als een diepe vriendschap gegroeid met fraters die al lang overleden zijn en die ik alleen uit hun geschriften ken. Als ik over het fraterkerkhof loop, zie ik veel dierbare namen.

Wat maakte het werken aan deze geschiedenis moeilijk?

Allereerst het gegeven dat er al ontzettend veel is gepubliceerd over de fraters. Zeker honderd boeken, soms zeer grondige studies. Je moet dus als historicus niet alleen veel bronnen verwerken maar ook veel literatuur. Dat is natuurlijk ons vak, maar het is wel véél werk: het archief en de fraterbibliotheken zijn omvangrijk en de maatschappelijke context van het werk brengt ook heel wat leeswerk met zich mee. Wat het ook moeilijk heeft gemaakt, is het feit dat je voor heel verschillende soorten lezers schrijft: interne lezers en externe lezers, academisch gevormde lezers en mensen die maar heel af en toe een boek in handen krijgen.

Wie heb jij als lezers voor ogen gehad?

Je kunt niet álle lezers tevreden stellen, maar we hebben het boek wel zo ingericht dat zowel jonge fraters in zuidelijke landen er mee kunnen werken als religieuzen die in Nederland en België leven, en eveneens zeg maar een algemeen geïnteresseerd publiek. Het bibliografisch apparaat is speciaal bedoeld voor vakcollega’s, die kunnen zich dan sneller oriënteren. Aanvankelijk wilden we één dik boek ervan maken, maar dat zou moeilijk hanteerbaar zijn geworden. Vandaar dat we nu met een reeks komen van kleinere, thematische deeltjes. Ik heb als richtlijn aangehouden dat je een hoofdstuk in één uur moet kunnen lezen. Het eerste deel heeft drie hoofdstukken en kun je dus in een avondje uitlezen. Het tweede deel nog iets sneller.

Wat is nieuw in deze eerste delen fratergeschiedenis?

Zoals gezegd de vorm. De opdracht was om een toegankelijk boek te schrijven en de geschiedenis van de congregatie tot leven te brengen. We hebben echt ons best gedaan om er een vlotte tekst van te maken, leuke illustraties uit te kiezen en de boeken laagdrempelig te maken. Je kunt deze boeken van voor naar achteren lezen, maar ook al bladerend… in de praktijk zullen de meeste lezers de boeken niet van kaft tot kaft lezen maar in stukjes en beetjes en op een eigen wijze. Ook het verhaal is in een aantal opzichten nieuw. Ik heb me niet alleen gebaseerd op bestaande overzichtswerken, maar daarnaast uitvoerig bronnenonderzoek gedaan. Daardoor ben ik in staat geweest om van hoofdpersonen als bisschop Zwijsen en pater superior De Beer echt een ander portret te tekenen, met citaten uit hun brieven, anekdotes uit hun leven, opgetekende uitspraken, visies van tijdgenootgenoten.

Is er een reden waarom de geschiedenis nu verschijnt?

2014 is voor de fraters een kapitteljaar, maar de geschiedenis had er eigenlijk al eerder moeten zijn. Er is grote behoefte aan een goed  boek voor de vorming van jonge fraters. De fraters gaven de opdracht voor een Engelstalig overzichtswerk bij hun 150-jarig bestaan, in 1994. Tien jaar later verscheen In a Worldwide Brotherhood Inspired by Mercy, van frater Anthony Koning. Dat was een uitgave die meer een intern karakter had, maar in eigen kring toch ook vrij moeilijk werd gevonden. Dat kwam mede door de omvang, de stijl, het feit dat er geen illustraties in waren opgenomen. Nu, weer tien jaar later, komen we met deze reeks, die niet meer geschreven is door een frater maar door iemand van buiten.

Komt het ook nog in het Nederlands uit?

Niet meteen en misschien ook niet precies in deze vorm. In plaats van kleine deeltjes kiezen we dan waarschijnlijk wel voor één of twee dikkere delen. Dat zal wellicht in het jubileumjaar 2019 zijn.

Hoeveel delen gaat de Engelse uitgave tellen?

Alles bij elkaar is het natuurlijk wel een omvangrijk project. De fratergeschiedenis is de geschiedenis van meer dan 3000 religieuzen, die samen een groot aantal katholieke scholen en instituten hebben geleid en veel andere caritatieve projecten onder hun hoede hadden. Hun werk, in Nederland en België maar ook in een tiental andere landen, heeft een grote sociale, culturele en kerkelijke betekenis gehad. Wil je het verhaal van die fratergemeenschap goed vertellen, en het gaat over 170 jaar, dan heb je wel een aantal deeltjes nodig…Hoeveel delen precies weten we nog niet, er staan nog twee delen op stapel over de missie en de spiritualiteit van de beginjaren. Ze zijn in grote lijnen wel klaar, maar het uitgeven van een boek is altijd nog een heel bewerkelijk gebeuren. Er is een intense samenwerking met de archivaris, de vertaalster, de co-readers, de vormgeefster… je maakt een boek nooit alleen. In elk boek is ontzaglijk veel materiaal verwerkt: mijn bureau was overladen. Het was dan ook heerlijk om afgelopen weken dat bureau  een oude reftertafel van de Belgische fraters- te kunnen opruimen en wat ruimte te hebben voor andere schrijfklussen.

Mooie boeken dus om op je plankje te zetten?

Niet alleen op het plankje. Ik hoop echt dat zeeen plekje krijgen in de vorming en de presentatie van de congregatie. En van de zusters misschien ook wel. Het is een leuk idee dat de boeken, binnen twee maanden na verschijning, al over tien landen uitgezworven zijn… Het zwaartepunt van de congregatie bevindt zich nu in landen als Indonesië, Oost-Timor, de Filippijnen, Kenia, Namibië, Tanzania en Brazilië. De fraters zijn dus nog steeds op veel plaatsen aan het werk, ze hebben de verantwoordelijkheid voor een flink aantal scholen en projecten. Alleen zijn het er nu geen 1000 meer, zoals in 1950, maar ongeveer 250. Maar als je de geassocieerden, vrienden en medewerkers meetelt van al die fraterprojecten, dan is het nog steeds een grote en indrukwekkend veelkleurige gemeenschap.

Charles van Leeuwen, Bishop Zwijsen and his First Brothers. The Founder, the Founding Generation and the Foundation History (Valkhof Pers, Nijmegen 2014). History of the Brothers of Our Lady Mother of Mercy, volume 1. Prijs: 19,95€
Charles van Leeuwen, Conscientious and Caring. Portrait of Father Superior De Beer (1821-1901) (Valkhof Pers, Nijmegen 2014). History of the Brothers of Our Lady Mother of Mercy, volume 2. Prijs 14,95€

(interview juni 2014)

De hierboven genoemde Engelse delen verschenen in 2021 ook in een Indonesische vertaling. Zie elders op deze website voor informatie over de Nederlandse uitgave, die omvattender is en verscheen in 2021.